Het badwater voelde inmiddels lauw, maar hij bleef stil zitten, half ondergedompeld in het water. Om hem heen dobberden de badeendjes, hun felle gele lichamen in schril contrast met de kilte die zich langzaam in zijn borst nestelde. Hij wist niet precies waarom hij ze daar had laten liggen. Misschien was het een idee van gezelschap, zelfs al waren het slechts speelgoedfiguren, ze vulden de lege ruimte om hem heen.
De klok aan de muur tikte traag. Elke seconde voelde als een herinnering aan de stilte die zich door de kamer verspreidde, alsof het bad de enige plek was waar hij nog iets van aanwezigheid voelde, al was het maar zijn eigen eenzaamheid. Hij staarde naar de wijzers van de klok, hopend dat ze zouden versnellen, dat de tijd zou opschieten en hem uit deze verstilde ruimte zou bevrijden.
Maar de tijd leek net zo eenzaam als hij. De secondewijzer schoof traag naar voren, zonder haast, zonder doel. Net als hij. De badeendjes dobberden roerloos om hem heen, hun ogen leeg, hun stilte oorverdovend.
Hij probeerde zijn gedachten af te wenden van de eenzaamheid die als het water om hem heen sloop. Maar het was overal. Het zat in het zachte druppelen van de kraan, in het monotone getik van de klok, in de blikloze ogen van de badeendjes die niets terugzegden, hoe lang hij ze ook aanstaarde.
Even sloot hij zijn ogen, luisterde naar het zachte geklots van het water om hem heen. Het was alsof de wereld buiten deze kamer niet meer bestond. Hier, in het bad, omringd door stilzwijgende badeendjes en een klok die niets anders deed dan de tijd markeren, was hij alleen. Volkomen, onaangenaam alleen. Eenzaam!
De klok tikte door.