Schrijfwedstrijd

Boekje open over eenzaamheid

“Als je er niet over praat, dan is het er niet.”

Eenzaamheid is een onderwerp waar een groot taboe op rust. Mensen geven niet gemakkelijk toe dat ze eenzaam zijn. De landelijke Week van de Eenzaamheid wil dit taboe doorbreken. De eerste stap is het gesprek op gang brengen.

Vanuit deze gedachte – en in nauwe samenhang met mijn huidige expositie Emotie in Eendvoud – is de schrijfwedstrijd Boekje open over eenzaamheid ontstaan. In dit digitale boekje lees je alle prachtig oprechte verhalen en gedichten die ik mocht ontvangen. De gedichten zijn onderverdeeld in vier categorieën. Verhalen en gedichten gebaseerd op de drie kunstwerken hiernaast of vrije inzendingen. Dank aan alle schrijvers die voor deze bundel hun gevoelens en gedachten over eenzaamheid in woorden wilden vangen.

Alle namen van de inzenders zijn bekend bij Erica de Winter.

De nooit geclaimde naam …

Hanneke keek uit over de zee die al eeuwenlang werd bejubeld en verguisd. Een drijvende doodskist waar vele mensen, van visser tot vluchteling, de dood hadden gevonden. Haar gedachten gingen terug naar het moment dat de mensensmokkelaar haar van haar vader had gescheiden omdat het verdienmodel had geleerd dat er meer kinderen in een drijvend wrak kunnen worden opgestapeld dan volwassenen.

De levensgevaarlijke en eindeloze tocht die eindigde op de Nederlandse kust. Ze vergat nooit hoe ze door het zoute water strompelde tot ze vaste grond onder haar achtjarige voeten voelde. Toen had ze zich voorgenomen nooit van haar leven in zee te gaan zwemmen.

Als alleenstaande minderjarige had de regering haar opgenomen en geplaatst in een kindertehuis. Ze was een makkelijk en onzichtbaar kind dat zich snel aanpaste en zelden huilde of klaagde. Daardoor werd ze ingezet als oppas voor de jonge kinderen en de reeks eindeloze klusjes. Ze was intelligent en leerde snel de taal en presteerde boven verwachting op de basisschool. Daarna ging ze naar het gymnasium waar ze uitblonk in de bètavakken. Ze was aangemeld voor de studie scheikunde. Ze had een kamer gevonden met de afmetingen van een bezemkast. Want als 18-jarige was er voor haar geen plaats meer in de reguliere opvang.

Hanneke dacht terug aan het leven in Afghanistan toen er nog een toekomst voor meisjes was die uit meer bestond dan wurgende angst en een slovend bestaan. Haar vader was hoogleraar natuurkunde op de universiteit en haar moeder tolk op de Nederlandse ambassade. Ze was een grenzeloos gelukkig kind dat zich geliefd en geborgen had gevoeld in de liefde van haar ouders. Toen de Amerikanen zich terugtrokken en de Taliban zich steeds meer in het openbaar liet zien werd het gevaarlijk voor haar vader die openlijk had getwijfeld aan de toezeggingen van de Taliban aangaande scholing en passend werk voor meisjes en vrouwen. Beide ouders bleken op een dodenlijst te staan.

Er werd contact gelegd met mensensmokkelaars want een reguliere vlucht bleek niet meer mogelijk. Ze zou reizen met haar vader maar niemand mocht weten dat ze zijn dochter was. Haar eigen naam moest ze vergeten. Op het paspoort stond de naam Hanneke van Dam. Ze werd getraind om naar die naam te luisteren, ze leerde wat Nederlands en kreeg strenge instructies over haar verzonnen afkomst die niet in verband kon worden gebracht met haar ouders. Haar moeder nam een andere vluchtroute. Ze geloofde haar moeder die bij het emotionele afscheid maar bleef herhalen dat ze elkaar in Nederland weer zou zien. Daar waren ze veilig en bouwden als gezin aan een nieuwe toekomst. In Nederland mocht ze zijn wie ze was, denken en zeggen waar ze in geloofde, studeren binnen haar mogelijkheden en houden van de man of vrouw waar haar hart naar uitging.

Samen pakten ze haar rugtas in. Als eerste stopte ze het badeendje erin dat haar moeder had gekocht zodra ze wist dat ze zwanger was. ‘Er dobberde een klein eendje in mijn buik, het eendje zwom in het donker maar toen het er klaar voor was zwom ze naar het licht’, vertelde haar moeder haar keer op keer als ze haar in het bad stopte.

Drie dagen later zag ze haar vader voor de laatste keer toen de smokkelaar hem een andere boot toe wees.

Morgen kreeg ze haar gymnasiumdiploma met de vermelding cum laude. Maar voor Hanneke zaten er geen trotse ouders in de aula. Ze had geen moeder die nieuwe kleding met haar had gekocht voor het bijzondere moment en er zou geen cadeau zijn. Ze had geen vader die hielp met schilderen en slimme ideeën had om de beperkte ruimte in haar kamertje maximaal te benutten. Ze moest op haar oude fiets volgepakt met vuilniszakken zelf haar schamele bezittingen verhuizen.

Ze keek naar de jurk die ze gekregen had van de kledingbank en die ze zorgvuldig gewassen en gestreken had om de gebruikssporen te verdoezelen. In gedachten hoorde ze de eeuwige instructies waar ze zich als vluchteling aan diende te houden: wees dankbaar voor het land dat je opneemt als zijn onderdaan, veroorzaak geen problemen, wees zuinig want je leeft van genadebrood, wees behulpzaam en doe altijd en overal je uiterste best, en gebruik nooit je eigen naam tot wij zeggen dat het veilig is. Dat was de leidraad geweest van haar leven sinds ze was ‘aangespoeld’ op Nederlands grondgebied.

En wat had het haar gebracht? Ze sprak en schreef beter Nederlands dan de meeste Nederlanders. Ze was dag en nacht op afroep behulpzaam geweest in het opvangcentrum en kindertehuis. Ze was een modelleerling geweest, ze had zelfs haar eigen naam nooit geclaimd.

Het was de gewoonte dat geslaagde leerlingen het jaarboek tekenden voor de diploma-uitreiking als herinnering aan zes jaar voorgezet onderwijs. In een opwelling tekende ze met haar geboortenaam Hasina Dawar. Na de prijzende woorden van de rector tekende Hanneke als Hasina Dawar haar diploma, knikte naar de rector en ging snel naar haar plaats toen het beleefde applausje gênant snel verstomde.

Zodra de aandacht naar de volgende kandidaat ging verliet ze stilletjes de aula. Buiten vond ze een fiets die niet op slot stond en reed naar het strand. Ze legde haar diploma in het zand met haar versleten maar gepoetste schoenen erop. Op blote voeten liep ze het water in en liet het badeendje los in de branding. Ze liep het achterna tot het zoute water in haar neus liep waarna ze zich liet vallen met gespreide armen en benen op de deinende golven.

Ze bleef kijken naar het gele eendje tot het te donker werd om te zien in welke richting het werd meegevoerd. Toen sloot ze haar ogen en liet zich doelloos meevoeren.

Haar lange zwarte haar weerkaatste als een laatste groet in de rode avondzon.